Om aan EU-regelgeving te voldoen, moeten vastgoedfondsen inzichtelijk maken hoe duurzaam hun gebouwen zijn. Daarvoor is het verzamelen en verwerken van grote hoeveelheden data nodig, maar over hoe dat moet en om welke gegevens het precies gaat, bestaat ruim een jaar na invoering van de regels nog altijd veel onduidelijkheid.
Beleggingsfondsen zijn sinds januari 2022 verplicht om transparant te zijn over de duurzaamheid van hun producten, door erover te rapporteren. Deze plicht is een onderdeel van EU-regelgeving genaamd Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). Het doel van SFDR is het tegengaan van greenwashing en het creëren van bewustwording bij beleggers en investeerders, door inzichtelijk te maken wat de duurzame impact van beleggingen is. Fondsen worden daarom ingedeeld in één van de drie duurzaamheidscategorieën: Artikel 9-fondsen (‘donkergroene’ fondsen) hebben ‘duurzame doelstellingen’, Artikel 8-fondsen (‘lichtgroene’ fondsen) bevorderen ‘milieu- en/of sociale kenmerken’ en Artikel 6-fondsen (‘grijze’ fondsen) hebben geen duurzaamheidskenmerken.
De plicht om duurzaamheidsrapporten op te stellen, betekent dat vastgoedbeleggers allereerst heel veel data uit hun gebouwen dienen te ontsluiten. Het gaat onder meer om verbruiksgegevens van gas, elektriciteit, en water, de hoeveelheid afval en de CO2-uitstoot. Als alles is verzameld, moet de ruwe data in bruikbare informatie worden omgezet. Beide stappen zijn nog een grote en moeilijke opgave voor veel partijen, constateert Marije Nap, Sustainability Consultant bij vastgoedadviseur Colliers. “Het blijkt bij een aanzienlijk deel nog niet goed bekend wat de te nemen stappen zijn om inzichtelijk te maken wat de status van hun gebouwen op duurzaamheidsgebied is. Waarover moeten we eigenlijk precies rapporteren? Waar halen we die informatie vandaan? En wat als huurders de data niet met ons delen? Dat zijn vragen die wij vaak krijgen.”
Dit laat zien dat over de regels en uitvoering veel onduidelijkheid bestaat bij vastgoedfondsen, constateert ook Joost Vooijs, Partner en Director Asset Services bij Colliers. Tegelijkertijd is hij positief gestemd door gesprekken die hij met organisaties over dit onderwerp voert. “Het klopt dat te veel partijen op dit moment nog niet eens weten onder welk SFDR-artikel ze zich moeten scharen. Tegelijkertijd hoor ik vrijwel niemand zeggen dat ze onder het ‘grijze’ Artikel 6 vallen, of verwachten te gaan vallen. Desondanks is het heel belangrijk om de bestaande
lacune aan kennis snel op te vullen. En de informatie die daarvoor nodig is, moet dan vaak van partijen als Colliers komen.”
Beleggers zijn steeds minder geïnteresseerd in gebouwen die niet aan de richtlijnen voldoen
Het verzamelen van de noodzakelijke data kan wel degelijk op een slimme en efficiënte manier, met behulp van de uitstekende technologie die beschikbaar is. Als het geheel geautomatiseerd en in één systeem geïntegreerd zou zijn, kan dit bovendien veel tijd en geld besparen. Dit is mogelijk met verschillende hoogwaardige softwaretoepassingen en speciaal op SFDR gerichte rapportagetools, waarvan sommigen worden aangedreven door Artificial Intelligence technologie.
Toch gebeurt dataverzameling volgens Nap nu vaak nog handmatig en te gefragmenteerd. Colliers helpt vastgoedeigenaren hierbij door het koppelen van software aan het gebouwbeheersysteem. Dit maakt het mogelijk om alle installaties die binnen het systeem vallen 6 tot 8 weken te monitoren. Vervolgens kan met de vergaarde informatie een nulmeting plaatsvinden, waaruit naar voren komt hoe energiezuinig een gebouw is en welke installaties daarop van invloed zijn.
Overigens hebben niet alleen eigenaren, maar ook de huurders een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de duurzaamheid van een gebouw. Eigenaren zijn meestal afhankelijk van huurders, aangezien die de benodigde data aan moeten leveren. Daarom wordt steeds vaker in huurovereenkomsten opgenomen dat de huurder deze informatie moet verzamelen en delen.
Duurzaam bouwen en het verduurzamen van bestaand vastgoed is volgens Vooijs allang geen stap meer die eigenaren of ontwikkelaars zetten om de wereld te verbeteren. Het is vandaag de dag ook een simpele economische afweging geworden. “Beleggers zijn steeds minder geïnteresseerd in gebouwen die niet aan de richtlijnen voldoen. We zien dan ook dat met name de grote partijen al op de goede weg zijn met verduurzaming van hun vastgoed. Dit geldt echter nog niet voor alle partijen. Private investeerders, die op dit gebied minder verantwoording hoeven af te leggen, zijn er tot nu toe veel minder mee bezig.”
Kijkend naar het geheel geeft Vooijs aan blij te zijn dat duurzaamheidsinvesteringen in gebouwen niet meer bestaan uit enkel het aanleggen van zonnepanelen of installeren van LED-verlichting, maar dat ook steeds meer geld gaat naar technologie waarmee de duurzaamheid van gebouwen en de impact van bepaalde maatregelen te meten is. “Dat is een echt nieuwe manier van kijken naar verduurzaming. Het stemt me hoopvol voor de toekomst.”